/ / / Linda Pijnacker

/ / / / / / Een systeem van vermoedens / Gedane zaken / Schrijf je me?

 

001.
Het duikt om de hoek op, terwijl ik achterom kijk.

002.
Er is niet één werk dat ik maak. Het is een verhaal dat ik telkens anders vertel. Het verhaal dat telkens opnieuw aangroeit, ontstaat, zich opricht.

003.
Fotograferen. Het aftasten van de huid met licht. Het licht dat er afvalt. Het licht dat van binnen is.

004.
Ik moet en wil er zelf een draai aangeven.

005.
Ik lever strijd met een wereld, waarmee ik niet in zee kan gaan. De deining is grofmazig.

006.
Ik besef dat ik niet kan opschrijven wat ik doe. Omdat ik dit vooral doe. Dat het zich onttrekt, is omdat het ongrijpbaar is. Het komt voort uit een onderstroom.

007.
Verder kijken dan de huid. Wolken verdwijnen in het water.

008.
Het ligt in het woord zelf. Dat bevat het vermogen om te benoemen en de kracht ervan. Het is een deur, die ik op een kier of wijd open kan zetten.

009.
Het woord vertegenwoordigt voor mij een wereld. Ik wil de taal vanuit het boek de wereld inbrengen. Taal, die zich verhoudt tot een plek, tot een omgeving.

010.
Soms heb ik het idee dat ik helemaal niet zo veel zelf doe. Het gebeurt in mij. Het voltrekt zich. Ik ben een ruimte en als er een zekere aandacht is, dan gebeurt het .

011.
La mèthode, c’est moi. (Mezelf als maatstaf.)

012.
Een weefsel bestaat ook uit gaten.

013.
Ik zet m’n eigen woorden in de week. Ik vertel het anders dan ik mij herinner.

014.
Mijn kunstenaarshoofd is kritisch, wil altijd nieuw zijn, geeft om ontwikkeling en wil er door heen prikken.

015.
De drang om alles te willen pakken en daarmee het gebeuren kwijt te raken.

016.
Hoe krijgt openheid zijn vorm?

017.
De houding, die je inneemt, luister nauw.

018.
Met lege handen staan en laten zien dat er niets in onze mouwen verborgen zit, pas dan is er een begin, volgens Peter Brook.

019.
Zoeken zoveel zoeken.

020.
Ik ben geen partij als ik zo betrokken ben. Ieder woord rafelt, breekt af, keert zich om.

021.
Openheid opvatten als een ruimte.

022.
Ik bouw onderzoek op vanuit eigen ervaring. Het is ook persoonlijk.

023.
Er is een feitelijk gebeuren. En ook datgene, waarvan je zegt, dat het gebeurd is.

024.
Hoe ervaring te verslaan?

025.
Een gat laten vallen is het stellen van een onhoorbare vraag.

026.
Het is me soms te omvattend. Zoveel tegelijk, zoveel ontmoeting, zoveel resonanties, dat het niet past. Niet op papier.

027.
Het stapelt zich op – als lagen die in de verte kijken.

028.
Ik leef met het vermoeden dat ik door de mand zal vallen.

029.
Bij de gratie van mijn heen en weer bewegen tussen kunstdomein en het domein van de wetenschap achtervolgt mij de vraag of iets wel wetenschappelijk is.

030.
Een artistieke benaderingswijze kenmerkt zich door een paradoxale omgang met de werkelijkheid: omkeringen, ruimte creëren, openheid, onzekerheid, ongemak, andere punten zetten.

031.
Gesprek met de studenten van Aaf. Ik heb altijd een bepaalde lichtvoetigheid en speelsheid gehad in mijn werk. Dat zie ik nu pas.

032.
Lente tussen de woorden. Helderheid bij iedereen, dat is het resultaat van een aantal dagen stralend blauwe lucht en koud weer.

033.
Naarmate ik meer verlang omdat op te schrijven, onttrekt alles zich aan taal.

034.
Ik doe de dingen zonder vanzelfsprekendheid. Er is geen vanzelfsprekendheid bij het beginnen van een nieuw project of een opdracht. Altijd doemt de vraag op: ‘hoe het te doen dat het past bij de inhoud en/of vormgeving van dit project of deze opdracht?’
Altijd doordenking van de inhoud en vorm. Altijd gedachten daarover en een zoeken naar dat punt, dat deze vorm en inhoud aan elkaar refereren, en nog liever ‘opstijgen’. Dat het groter wordt dan het zichzelf omvat. Dat het op een kantelpunt komt.

035.
La Gravière, Frankrijk. Hier ben ik veel kleiner dan het landschap. De maat is terug.

036.
Hoe is het nu? Aan het begin van een dag. Het werkelijke beginnen: van wel weten wat me te doen staat, maar omdat te gaan doen: daar ben ik nog niet.

037.
Ik ben een onpasbare jas. Men trekt me een jas aan. Ik trek hem weer uit.

038.
Blijven bij wat ontstaat, wat uit woorden groeit. Woorden weken. Woorden kweken, in de aarde van de eigen ervaringen, daar waar het woont.

039.
Langzaam kom ik dichter bij. Heel erg langzaam. Ik begin het te zien in de dingen om mij heen. Het is iets dat gebeurt, dat doorgaat zonder dat je het ziet. Opeens, een moment kun je het zien, zoals het licht gedurende een dag verandert. Hoe de wereld inhoudelijk opgeladen is.

040.
Het vertrekpunt ligt in mij. Vanuit mezelf is het nodig om de verbindingen naar anderen en de wereld om mij heen te laten groeien. Van daaruit ga ik verder en kom ik terug. Deze beweging en verbeelding leidt tot speelruimte en creativiteit.

041.
Ik ken alleen mijn eigen antwoorden. Jij kent alleen jouw antwoorden.

042.
Alsof je tijd maakt, die groeit, uiteenzet, en niet meer wijkt: het gestage ritme dat tikt, klopt, waarin mijn bezigheden maat vinden. En ik daarom dans.

043.
Begin van de avond, kauwend op mijn boterham: Het gaat om luisteren, steeds opnieuw luisteren. Luisteren naar je eigen gedachten, eigen impulsen, eigen vragen, eigen handelen.

044.
Mijn terugkerende motivatie is het willen bijdragen aan het inhoudelijk groter maken van de wereld. Verwoorden wat niet te beschrijven valt. Zichtbaar maken wat nog niet bestaat. Conceptualiseren wat slechts ervaarbaar is, en dat tussen mensen in werking zetten.

045.
Veel, of misschien uiteindelijk alles wel, staat in het teken van het vinden en betreden van mijn eigen vloer.

046.
Ik  ben niet zo zeer onderzoeker, maar verkenner. Ik verken graag. Ik verken met liefde. Het is mijn blikrichting en hoe de wereld binnenkomt.

047.
Grondgebieden: 1. Binnen. 2. Open Plek. 3. Ontwikkelingsperspectief. 4. Voltrekking.

048.
Uiteindelijk kom ik uit bij de vraag van het begin.

049.
Vergissingen in oorlogen zijn niet te vermijden.

050.
Twee peilers: reflectie & creativiteit. Het zijn zowel belangrijke vaardigheden als bronnen in mijn professionaliteit.

051.
Wat kan ik als kunstenaar in geen-kunst-gebieden doen zonder kunst te willen maken? Mijn fascinatie gaat uit naar de plekken buiten de kunst. Mijn eerste neiging is het publieke domein in te trekken, en daar dan kunst te gaan maken of brengen. Voorbeelden daarvan zijn community art en kunst-in-de-openbare-ruimte projecten. Dit is kunst op een andere plek. Ik zoek een andere invalshoek. Om als kunstenaar te opereren in andere contexten dan de kunst. Mijn ervaring is dat het kunstproject verdwijnt en vooral het inzetten van een benaderingswijze of mechanisme afkomstig uit het kunstdomein overblijft.

052.
Er is een verschil tussen ‘praten over’ en ‘praten vanuit’. Ik prefereer het laatste. Daarin gebeurt iets bij de spreker. Er kan iets veranderen.

053.
Angst om te beginnen. Al het andere is grotendeels gedaan. Op het punt gekomen dat er weinig anders meer  is dan beginnen. Over een drempel heen. Onbekend gebied van gedachten betreden. Dat is de vrees; niet-weten wat ik tegenkom en niet-weten wat ik schrijf.

054.
Het gat laten vallen, waarin de vraag gestold kan worden. Wordt die vraag door mij of door de ander gesteld?

055.
Een plek creëren om jezelf en anderen te ontmoeten.

056.
Een visueel feestje.

057.
Joseph Kosuth bevraagt de kunst en in zijn ondervraging definieert hij haar.

058.
Niet de leegte invullen. Leegte laten zien.

059.
Ik maak velden. Liefst open velden. Plekken.
Geen dingen, geen teksten, geen ruimten.
Dat is allemaal teveel gedacht en/of gezegd.
Gedachtenruimte.
De ruimte tussen gedachten.
De ruimte, die de omkering bevat.

060.
Hoe teken ik een vraag?

061.
Ik wil ook begrijpen, niet alleen maar doen.

062.
Waar eindigt kijken en begint lezen?

063.
Op de helling is alles aan verschuiving onderhevig.

064.
Het werkproces tonen. Daar wordt het voor mij boeiend. Zal ik dat tonen of is dat juist voor anderen niet relevant. Het laat zich vertellen.

065.
Het ontstaat vaak in het gesprek. Dan is het er. Voordat het wijkt. Het is gaande. De gespreksmomenten rijgen zich aan een. Ze liggen vast in de gedachten, die later uitgroeien in mijn hoofd en de hoofden van anderen. Voortdurend.

066.
Ik las ergens over B. Lievegoed, hoe hij altijd met vragen leefde en vanuit de vraag zijn dagelijks leven waarnam en met anderen in gesprek was.

067.
De voltrekking van een idee vraagt om de consequenties ervan ook mee te nemen. Ik ben m’n eigen verantwoording. Zonder dat is het idee nergens.

068.
Is kunst dromen met open ogen?

069.
Al improviserend wordt het iets, altijd anders dan gedacht.

070.
Het verlangen om in de wereld te willen staan in plaats van in mijn atelier.

071.
Steeds opnieuw de vraag: steeds terugkerend. Over doen, er in zitten, en er meer met een onderzoekende blik over uit kijken. Ik ervaar ze als onverenigbaar. Ik verlang naar doen en gewoon bezig zijn, maar als ik dat doe, kan ik in een kleine paniek schieten en denken dat ik niet meer weer weet wat ik aan het doen ben.

072.
Het past niet in mij. Het past niet in zichzelf. Groter dan mij.

073.
Ik kijk al tandenpoetsend in de spiegel en zie niet mijzelf. Ik kijk de herinnering aan. Ik zie de wereld, die mijn hoofd is.

074.
Ik vind het kleine onverschillig mooi.

075.
Een ruimte bewonen is niets anders dan de dingen hun plaats geven zodat de ruimte de ruimte heeft.

076.
Ongedurigheid geeft weinig ruimte. Het is strooisel, zwevende moleculen als een soort hagelslag. Ongedurigheid zijn hekjes in mijn weilanden.

077.
Ik zoek naar een indeling. Een structuur, die ruimte biedt en tegelijkertijd inkadert. Het zoeken naar passende jassen.

078.
Je legt een vraag in de wereld en dat heeft een werking.

079.
Ruimte voor de kennis, die in het kunstdomein besloten ligt.

080.
Onderzoeksmethodiek van het fragment: dat in het fragment zich een hele wereld bevindt en weerspiegelt.

081.
Zenuwachtige zinnen die toverspreuken worden op dichtgenaaide papiertjes.

082.
Over sociale kunst kun je het nauwelijks hebben, je bent er onderdeel van. Je bent het materiaal van jezelf en van anderen. En de interactie.

083.
Iedere waarneming zou een gehucht kunnen zijn, iedere gedachte een boerendorp, iedere tekst is een stad, iedere ontmoeting een metropool.

084.
Het scheppen van situaties van ongemak.

085.
Waar het omgaat, omdraait, omcirkelt, het blijft natuurlijk een gat, waar je om heenloopt. Een gat laat zich alleen lezen als gat.

086.
Vanuit werking kijken: hoe de dingen op elkaar ingaan, bijeenkomen, vallen, willen spreken. Of juist zwijgen, zodat ik alleen nog met de woorden mee kan kijken.

087.
Niet het verhaal uitleggen, maar ik probeer het verhaal erin te leggen, Het verhaal moet blijken.

088.
Wat neem ik zichtbaar mee? Wat neem ik onzichtbaar mee?

089.
Het vermogen ontwikkelen om elkaar te zien. De ander in zijn of haar perspectief te zien.

090.
Ik wil verder in gaan op hoe elkaars meningen zich tot elkaar verhouden en welke consequenties dat verhouden heeft.

091.
Het ligt voor het oprapen.

092.
Ik zoek het in samenwerking. Het sociale gebeuren als ondergrond. Het van daaruit in gang zetten.

093.
Altijd ook een stap terug doen.

094.
De angst om het kunst te verliezen, doemt regelmatig op.

095.
Een zaal vol vermoedens. Een systeem van vermoedens.

096.
Ik ben op zoek naar de tekst van een plek.

097.
Inhoud – vorm – werkwijze.
Vorm – werkwijze – inhoud.
Werkwijze – inhoud – vorm.

098.
Het is een avontuur om dichterbij te komen. En als het niet met de hand aangeraakt kan worden, dan maar met woorden.

099.
Als kunstenaar werkzaam zijn en geen kunstwerken maken. Dit zijn twee dingen. Dit schept ruimte om zo te denken.

100.
Taal als beeld. Ik doe dingen met taal, omdat er zoveel te zeggen en te laten zien is in taal.

101.
Ik word gelukkig van de gedachte dat een bibliotheek op kleur gesorteerd zou kunnen zijn. Alle blauwe ruggen bij elkaar. Via violet overlopend naar de roze en rode ruggen.

102.
Dingen afmaken tot het einde. Als het af is, de rust nemen om zorgvuldig te kijken. Later nog eens kijken. Dingen maak je misschien niet af, die kijk je af.

103.
Het is gemakkelijker om een ander te lezen dan jezelf. En toch, blijft die ander ook altijd een raadsel.

104.
Het begint bij dat er eigenlijk niets te zeggen is, zolang ik niet neerstrijk, niet ga zitten, niet lees, niet naar buiten kijk, niet naar binnen kijk, niet waarneem, niet opsom, niet denk. Er is niets als ik er niet mee in zee ga, of tegen in ga.

105.
Je maakt het zelf. Ieder schrijft zijn eigen boek.

106.
Kunst als verantwoordelijkheid.

107.
Voltrekken: het ligt open. Het is gebeurd.

108.
Het gaat me niet om de sociale kunst op zich. Het gaat me om iets in de sociale kunst: andere taal met anderen vinden, andere interactie, vragen in plaats van antwoorden, tot stand laten komen, het onbenoembare.

109.
Geef me een typemachine voor loslopende mensen om woorden te vangen in de wind.

110.
Minimalisme. Het is bijna niets. Toch stijgt het op.

111.
Ik zoek het te ver. Blijf dichtbij.

112.
Het is een lastig samenspel (tussen humanistiek en kunst), waarin een vraag niet tot een antwoord leidt, maar vooral tot een andere vraag. Ook een confronterend samenspel, omdat ik er behoorlijk mee worstel en er emotioneel in mee resoneer.

113.
Hier, waar zwemmen niet noodzakelijk is, groeit het dak boven ons hoofd aan één.

114.
Kijken naar wat er is + achter de dingen kijken. Daar begint het mee. Niet meer dan dat.

115.
Het besef dat de manier van omgang met realiteiten in belangrijke mate het resultaat vormt. Ik noem dat de ‘werking’ van het werk. Dat het langer doorwerkt. Dat het ook gebaseerd is op een onderstroom.

116.
Kan ik mijzelf nog wel kunstenaar noemen als er geen direct zichtbaar kunstzinnig resultaat is? En wat blijft er dan over?

117.
Vormgeving in inhoud. En andersom: inhoud in vormgeving.

118.
Er is zo’n verwevenheid van kunstenaarschap en humanistiek ontstaan, dat zij voor mij niet zonder elkaar bestaan.

119.
De vorm vinden waarin het te voorschijn komt.